Afgelopen zomer heeft de Tweede Kamer de Wet opheffing verpandingsverboden aangenomen. De wet zal binnenkort in werking treden en verruimt de financierbaarheid van het MKB. De wet heeft impact op zekerheidsrechten en verstevigt de positie van banken. Het maakt daarmee de weg vrij voor extra kredietverlening aan het MKB. In deze bijdrage wordt besproken hoe dat werkt.
Om de werking van de wet goed te duiden wordt eerst stilgestaan bij de situatie voor de wet. In bepaalde branches is het tussen schuldenaar en schuldeiser goed gebruik geworden om af te spreken dat de openstaande betalingen (vorderingen) tussen schuldeiser en schuldenaar niet verpand kunnen worden. Deze praktijk is ontstaan om de volgende reden. Bij verpanding van een vordering aan een derde (doorgaans een bank) kan de situatie ontstaan dat de schuldenaar aan de bank moet betalen, in plaats van aan zijn schuldeiser. Dit is met name vervelend voor de schuldenaar, bij wie onzekerheid kan ontstaan over de vraag aan wie hij moet betalen. De schuldenaar wil liever niet geconfronteerd worden met nieuwe schuldeisers. Dit wordt vooral problematisch als veel vorderingen worden verpand, zodat de schuldenaar een administratie zal moeten houden voor alle verschillende betalingsadressen. Teneinde deze voor de schuldenaar onwenselijke situatie te voorkomen, is de praktijk ontstaan waarbij schuldenaren afdwingen dat hun schuldeiser hun vorderingen niet mag verpanden aan een bank. Op die manier heeft de schuldenaar één vast betalingsadres: zijn schuldeiser.
Zulke vorderingen, die van verpanding zijn uitgesloten, zien banken als financier niet graag. Die vorderingen komen namelijk niet in aanmerking om te dienen als onderpand voor een lening. Door verpandingsverboden ziet de bank haar zekerheidspositie beperkt. Bovendien vereist het veel onderzoek van de bank om vast te stellen wat haar daadwerkelijke zekerheidspositie is: zij moet nagaan bij de klant of en hoeveel vorderingen van verpanding zijn uitgesloten.
Aan deze situatie komt een einde door de Wet opheffing verpandingsverboden. Die wet verbiedt het namelijk dat vorderingen worden uitgesloten van verpandbaarheid. Voor banken is dit een groot voordeel. Immers vallen alle vorderingen per definitie nu onder het pandrecht en is geen verder onderzoek noodzakelijk. Banken zullen dientengevolge meer krediet willen verstrekken. Volgens schattingen ontstaat hierdoor ruim 1 miljard euro extra kredietruimte.
De wet heeft ook nog een ander voordeel. In omringende landen, zoals Duitsland, geldt al langer dat vorderingen niet van verpanding kunnen worden uitgesloten. Nederland sluit met deze wet aan bij de stelsels van die landen. De nadelige positie die Nederlandse ondernemingen ten opzichte van buitenlandse ondernemingen hadden, wordt gladgestreken. Door deze gelijkwaardigere positie verbetert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en kan er makkelijker internationaal kapitaal worden opgehaald. Ook zal deze wet bijdragen aan een betere verhandelbaarheid van MKB-schuldpapier op de internationale kapitaalmarkten.
Reacties van belangenorganisaties zijn zeer positief. De Nederlandse Vereniging van Banken laat weten de wet te verwelkomen en ook VNO-NCW en MKB-Nederland is blij met de extra kredietruimte die hiermee wordt gefaciliteerd. De Wet opheffing verpandingsverboden draagt bij aan een vlotter en beter functionerend Nederlands kredietverkeer.